-
1 resident
adj. woonachtig, inwonend, intern; vast--------n. inwonerresident1[ rezziddənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 ingezetene ⇒ (vaste) inwoner, bewoner3 〈Amerikaans-Engels; medicijnen, geneeskunde〉 dokter in klinische opleidingsperiode ⇒ inwonend arts————————resident21 woonachtig ⇒ residerend, inwonend, intern3 inherent ⇒ eigen (aan), gevestigd♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский